“Report Card 18: Child Poverty Amidst Wealth" - de laatste in de reeks die het welzijn van kinderen in OESO- en EU-landen onderzoekt - onthult dat Polen en Slovenië het best in staat zijn om kinderarmoede aan te pakken, gevolgd door Letland en de Republiek Korea. Daarentegen staan sommige van de rijkste landen in het rapport bijna onderaan.
Het rapport geeft het meest recente en vergelijkende beeld van kinderarmoede in OESO- en EU-landen en analyseert het inkomensondersteunende beleid dat regeringen voeren voor gezinnen met kinderen. Uit het rapport blijkt dat, ondanks een algemene daling van armoede van bijna 8% in 40 landen tussen 2014 en 2021, meer dan 69 miljoen kinderen eind 2021 nog steeds onder de armoedegrens leven, die is vastgesteld op 60% van de mediane levensstandaard.
Kinderen die in armoede leven, maken minder vaak hun school af en verdienen minder als volwassene. Volgens het rapport leeft in sommige landen iemand die op een achtergestelde plaats is geboren waarschijnlijk acht tot negen jaar korter dan iemand die in een welvarend gebied is geboren.
Het rapport benadrukt ook de enorme ongelijkheid op het gebied van armoederisico's. In de 38 landen waarvoor gegevens beschikbaar zijn, hebben kinderen die in eenoudergezinnen leven drie keer meer kans om in armoede te leven dan andere kinderen. Kinderen met een beperking en kinderen uit etnische/raciale minderheden lopen ook een hoger risico dan gemiddeld.
Volgens de bevindingen van het rapport werd de periode 2012-2019 gekenmerkt door een stabiele economische groei in deze groep landen, waardoor het mogelijk werd te herstellen van de gevolgen van de recessie van 2008-2010.
Hoewel een aantal landen de kinderarmoede in deze periode heeft teruggedrongen, hebben enkele van de rijkste landen echter de grootste dalingen gekend.
Het rapport laat ook zien dat landen met vergelijkbare nationale inkomensniveaus, zoals Slovenië en Spanje, zeer verschillende kinderarmoedecijfers hebben: respectievelijk 10% en 28%.
Polen, Slovenië, Letland en Litouwen – die niet tot de rijkste OESO- en EU-landen behoren – zijn er bijvoorbeeld in geslaagd de kinderarmoede aanzienlijk terug te dringen, met min 38% in Polen en min 31% in andere landen. Ondertussen hebben vijf landen met hoge inkomens – Groot-Brittannië (+20%) en Frankrijk, IJsland, Noorwegen en Zwitserland (allemaal rond +10%) – de grootste stijging gezien van het aantal kinderen dat in gezinnen leeft die financiële moeilijkheden ervaren sinds 2014.
Volgens de laatst beschikbare armoedecijfers (2019-2021) staat België op de 12e plaats in het UNICEF-overzicht, net onder andere Europese landen zoals Estland en Polen.
Hoewel België de afgelopen jaren een daling van de inkomensgerelateerde kinderarmoede heeft geregistreerd (14,9%), treft structurele armoede nog steeds 11,9% van de kinderen. Dit betekent dat veel kinderen langdurig in armoede leven, wat bijzonder schadelijke gevolgen heeft voor hun ontwikkeling.
Wat de armoedecijfers van kinderen in België betreft, is de huisvestingskwestie uiterst zorgwekkend, aangezien 18,3% van de kinderen in België in 2020 in ongezonde woningen leefde, dat wil zeggen woningen met vocht- en schimmelproblemen. Deze omstandigheden bedreigen de gezondheid en ontwikkeling van kinderen. Het rapport merkt ook op dat kinderen die in België in eenoudergezinnen leven bijna vijf keer meer kans hebben om arm te zijn dan kinderen die met twee ouders leven.
Ten slotte is de sociale bescherming een belangrijk instrument om de kinderarmoede in België terug te dringen. In 2021 heeft de sociale bescherming de kinderarmoede inderdaad met meer dan de helft (53%) verminderd, vergeleken met een hypothetisch scenario zonder geldoverdrachten.
Om kinderarmoede uit te roeien roept het rapport regeringen en belanghebbenden op om dringend actie te ondernemen om:
- de sociale bescherming voor kinderen uit te breiden, inclusief gezins- en kinderbijslagen als aanvulling op het gezinsinkomen;
- ervoor te zorgen dat ieder kind toegang heeft tot hoogwaardige basisdiensten, zoals opvang voor jonge kinderen en gratis onderwijs, die essentieel zijn voor hun welzijn;
- werkgelegenheid te creëren met adequate lonen en een gezinsvriendelijk beleid, zoals betaald ouderschapsverlof, om ouders en verzorgers te helpen een evenwicht te vinden tussen werk en gezinsverantwoordelijkheden.
- te zorgen voor maatregelen die zijn aangepast aan de specifieke behoeften van minderheidsgroepen en eenoudergezinnen, om de toegang tot sociale bescherming, essentiële diensten en fatsoenlijk werk te vergemakkelijken en de ongelijkheid te verminderen.